Oudchristelijke bouwkunst


Het einde van het Romeinse Imperium kwam niet, doordat een andere wereldmacht dit rijk veroverde, maar werd nader gebracht en veroorzaakt door veranderde opvattingen. Het christendom, een monotheïstische godsdienst naar de leer van Jezus van Nazareth, openbaarde zich tijdens de bloeitijd van het Romeinse Rijk.

Het Romeinse streven naar macht en genot - meest ten koste van de mindere man moest wijken voor de idealistische levens-beschouwing, die sprak van de broederschap van de mensen zonder aanzien van rang of stand. Streven naar stoffelijke welvaart en materieel gewin kwam niet meer op de eerste plaats; men zocht heil in een waarachtig zedelijk leven, met als hoogste doel de verzoening met God en het ontvangen van het eeuwige leven in een volmaakt hiernamaals.

Het woord 'christelijk' is gevormd van 'Christus', d.i. Gezalfde, de tweede naam van Jezus.

De eerste christengemeenschappen of -gemeenten bestonden voornamelijk uit mensen van de mindere klasse. Daar de Romeinse gezaghebbers het christendom staatsgevaarlijk achtten, trachtten zij het - door de belijders te vervolgen en te doden - uit te roeien. Dit lukte echter niet; langzamerhand nam het aantal toe van invloedrijke Romeinen die christen werden. In 313 vaardigde keizer Constantijn de Grote het Edict van Milaan uit, waarbij aan de christenen volledige volledige godsdienstvrijheid werd toegestaan.

Door de vervolgingen daartoe gedwongen, vergaderde de christenen aanvankelijk in het geheim in ondergrondse begraafplaatsen (catacomben) van de Romeinen. Deze vormden een doolhof van onderaardse gangen en ruimten, met een gezamenlijke lengte van meer dan 800 km, gelegen tot op diepten van 15 meter of meer.

De Romeinen legden de lichamen van hun doden in horizontale graven, uitgehold in een rotswand. Grafopening dekten zij af met een halfronde steen, waarop de naam van de overledene was aangebracht. Wandoppervlakte was dus een eerste vereiste. Men vond deze aan de vrij zachte steenwanden van de ondergronds gangen. Ook bovengrondse begraafplaatsen werden gebouwd, waarbij dikke muren noodzakelijk waren.

Na 313 konden de christen hun godsdienstige samenkomsten in het openbaar houden. Zij gebruikten daarvoor reeds bestaande, in onbruik geraakte Romeinse gebouwen of bouwde nieuwe, in hoogst eenvoudige vorm.

Dat zij 'sober' bouwden is begrijpelijk wanneer men bedenkt, dat de welvaart in het Romeinse Rijk steeds verminderde. 

De voornaamste christelijke centra waren: Antiochië (in Syrië), enkele steden in Klein-Azië en Griekenland, Rome, Byzantium en Ravenna. Na de splitsing van het Imperium in het Westromeinse Rijk met Rome (later Ravenna) en een Oostromeins Rijk met Constantinopel Istanboel (het oude Byzantium) tot hoofdstad, onderscheiden we: Oudchristelijke bouwkunst in het Westen en Oudchristelijke bouwkunst in het Oosten. De laatste wordt Byzantijnse bouwkunst genoemd.

Het duurde evenwel nog geruime tijd, eer van zuivere christelijke kunst kon worden gesproken. Uiteraard was het vergadergebouw het enige bouwwerk van betekenis; de tijd waarin amfitheaters, stadia, tempels en triomfbogen werden gebouwd, was voorbij. Het gebouw voor hun samenkomsten noemden (en noemen) de christenen 'kerk'. Dit woord hangt samen met het Griekse woord 'kuriakon', dat 'Huis des Heren' betekent. 

De vorm van de oudste kerkgebouwen werd bepaald door de Romeinse basilica. Een gebouw, bestaande uit een hoger-opgaand middendeel en lagere zijdelen, waardoor dagverlichting gewaarborgd werd, was bijzonder goed geschikt voor bijeenkomsten, waaraan een groot aantal personen deelnam. Met een atrium (voorruimte) en een nartex was het kerkgebouw vrijwel compleet. De absis werd - met een verhoogde vloer - doorgetrokken het kerkgebouw in; de ruimte eronder diepte men uit tot een crypta (crypte) /kelder), die men gebruikte als grafplaats voor een martelaar of andere vereerde christen (heilige) waaraan de kerk gewijd werd.

De Santa Clement te Rome is een van de oudchristelijke kerken, waarin alle elementen die tot een dergelijk gebouw behoren, aanwezig zijn, Ze is een zgn. driebeukige basiliek. Later ontwikkelde zich de vijfbeukige basiliek, bestaande uit een middenbeuk met aan weers- zijden twee zijbeuken. Uitwendig zijn de oudchristelijke kerkgebouwen zeer sober gehouden; het interieur werd verfraaid met muurschilderingen, marmeren vloeren en een beschildering van de houten kapconstructie. De bekapping is een geheel zichtbare hout-constructie, in kleuren geverfd. In latere tijd werd ook een afzonderlijke klokkentoren bijgebouwd, de campanile.

Tot de belangrijkste oudchristelijke kerkgebouwen zijn te rekenen:

in Rome

in Ravenna

  • Basiliek van Sant'Apollinare Nuovo. Driebeukig uit de 6e eeuw
  • Basiliek van Sant'Apollinare in Classe (bij Ravenna). Driebeukig uit de 6e eeuw (549).

in Milaan

  • Sint-Laurensbasiliek  - 327 - 6e eeuw.

in Syrië

  • Kathedraal van Bosra - 512.
  • Huiskapel van Ananias - 
  • Mar Sarkis - vierde eeuw.
  • Kalb Lose - 460.
  • Basilica Toermanin - 6e eeuw.
  • Qalat Semaan (Huis van Simon).

De oudchristelijke kerken in Turkije, Klein-Azie en Griekenland nemen een eigen plaats in en behoren tot de Byzantijnse kunst. 

Sint Pietersbasiliek te Rome (326)

Hier werd een nieuw bouwdeel ingebracht.

Tussen de absis en het einde van de vijf beuken is een dwarsbeuk gelegd - het transept - dat even hoog is opgetrokken als de middenbeuk. Daardoor is de dieptewerking interes-santer geworden. Evangeliekansel en epistelkansel zijn ter weerszijden van de altaar-verhoging opgesteld. Het atrium heeft plaats gemaakt voor een eenvoudige nartex, die met een lessenaarsdak tegen de opgaande voorgevel is opgetrokken.

Oudchristelijk kapiteel uit Ravenna.

De versiering heeft oudchristelijke toevoegsels, met toepassing van het kruis, dat in de christelijke bouwkunst een van de voornaamste versieringsmotieven is. Het is niet onmogelijk, dat deze kruisjes tot de wijdingstekenen behoren.

Romeinse gewelfbouw en de Romeinse rondtempel

De Romeinse gewelfbouw en de Romeinse rondtempel zijn vermoedelijk aanleiding geweest, de basiliek in de ronde vorm te brengen. Voorbeelden daarvan zijn de St. Vitale te Ravenna en de St. Constanzagrafkapel te Rome. Eerstgenoemd bouwwerk is een prachtig voorbeeld van dit pogen. Tegen de hoog-opgaande kernbouw is een rondgaande beuk opgetrokken, terwijl nartex en absis met zijaltaren daaraan zijn uitgebouwd. Tegenwoordig ligt de nartex aan twee zijden van de achthoek; zeer waarschijnlijk zal deze ruimte voor één zijde, recht tegenover de absis, zijn geweest. Uitwendig is dit kerkgebouw zeer sober, maar het interieur is van een ongekende schoonheid, die nog verhoogd wordt door de beroemde mozaïeken. 


<<< Doorsnede (over de lijn A-B in de plattegrond) en plattegrond van de Sint Vitale te Ravenna. (A.D. 546).  Bron: GDB 1963, blz. 124



De Romeinse bouwkunst spreekt zeer duidelijk uit dit mooie bouwwerk, waarvan het interieur voorbeeldig in verhouding is. Door de colonnade met lessenaarsdak overdekte trap naar de crypta (crypte) verlevendigt in hoge mate de buitenarchitectuur. Opmerkelijk zijn de dubbelzuilen, die schip en beuk scheiden. 

Oudchristelijke bouwkunst in het Westromeinse Rijk

Tot de oudchristelijke bouwkunst in het Westromeinse Rijk behoort ook de grafkapel van Theodorik de Grote, koning van de Oostgoten, die zich in 493 tot koning van Italië liet uitroepen.

Oudchristelijke bouwkunst in het Oostromeinse Rijk

De oudchristelijke bouwkunst in het Oostromeinse Rijk bereikte haar hoogtepunt in de bouw van de Hagia Sophia of Aya Sophia (Heilige Wijsheid), omstreeks 535 door Keizer Justinianus gebouwd te Constantinopel (Stad van Constantijn), tegenwoordig Istanboel.

Romeinse gewelfbouw

De Romeinse gewelfbouw voerde hier tot koepelbouw met pendentiefs, waarbij invloed van oosterse bouwwijzen zichtbaar is. De bouwmeester van de Hagia Sophia was Isidorus van Milete.

De plattegrond verenigt centraalbouw en axiale bouw tot een schitterend geheel. In de 15e eeuw maakten de Turken van deze oudchristelijke kerk een Mohammedaanse moskee. Daartoe werd de binnen versiering gewijzigd en bouwde men vier minarets bij. Vier zware bogen, die door contreforten worden gesteund, dragen de gemetselde koepel. De druk wordt door de pendentiefs op de gemetselde boog overgebracht.

Tot tweemaal toe mislukte dit stoutmoedige staal van constructief experiment; de derde poging bracht blijvend succes. Nadien is deze werkwijze vele malen toegepast.


<<< Silhouet van de Hagia Sophia Constantinopel / Istanboel.

Bron: GDB 1963, blz. 127


Zie ook


Geraadpleegde bron: Blad 116 t/m 127 - Geschiedenis der Bouwkunst 1963, H. Sutterland 


Pagina bijgewerkt: 23 januari 2025

Maak jouw eigen website met JouwWeb